volslank
- vol·slank
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘slank met enigszins geronde vormen’ voor het eerst aangetroffen in 1958 [1]
- leenvertaling van Duits vollschlank[2][3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | volslank | volslanker | volslankst |
verbogen | volslanke | volslankere | volslankste |
partitief | volslanks | volslankers | - |
volslank
- slank met ronde vormen
- Eimers begint energiek, lichtvoetig, swingend met haar volslanke lijf. [4]
- (eufemisme) gezet, dik
- Een vrolijke, volslanke, vrouwelijke collega, niet zonder zelfspot, voelde duidelijk enige weerstand om met haar volle gewicht op haar ballon te gaan zitten. [5]
- Het woord volslank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "volslank" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "volslank" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ volslank op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Takken, W.Briljant spel in `Virginia Woolf' (8 april 2005) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-05-24
- ↑ Nederstigt, L.Ballonnen (22 februari 2017) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-05-24
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be