dieven/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van dieven
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		dieven			te dieven
	toekomend		zullen dieven			te zullen dieven
voltooid	tegenwoordig		hebben gediefd			te hebben gediefd
	toekomend		gediefd zullen hebben			gediefd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	dievend		gediefd			ev. dief	mv. verouderd dieft	dieve
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	dief	dieft	dieft	dieft	dieft	dieven	dieven	dieven
verleden (o.v.t.)	diefde	diefde	diefde	diefde	diefde	diefden	diefden	diefden
toekomend (o.t.t.t.)	zal dieven	zult/zal dieven	zult/zal dieven	zult dieven	zal dieven	zullen dieven	zullen dieven	zullen dieven
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou dieven	zou dieven	zou(dt) dieven	zoudt dieven	zou dieven	zouden dieven	zouden dieven	zouden dieven
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gediefd	hebt gediefd	hebt/heeft gediefd	hebt gediefd	heeft gediefd	hebben gediefd	hebben gediefd	hebben gediefd
verleden (v.v.t.)	had gediefd	had gediefd	had gediefd	hadt gediefd	had gediefd	hadden gediefd	hadden gediefd	hadden gediefd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gediefd hebben	zal/zult gediefd hebben	zult/zal gediefd hebben	zult gediefd hebben	zal gediefd hebben	zullen gediefd hebben	zullen gediefd hebben	zullen gediefd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gediefd hebben	zou gediefd hebben	zou/zoudt gediefd hebben	zoudt gediefd hebben	zou gediefd hebben	zouden gediefd hebben	zouden gediefd hebben	zouden gediefd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gediefd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gediefd				er is gediefd
verleden	er werd gediefd				er was gediefd
toekomend	er zal gediefd worden				er zal gediefd zijn
voorwaardelijk	er zou gediefd worden				er zou gediefd zijn