devil
- Geluid: devil (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈdɛvəl/
- Angelsaksisch dēofol, > Oudgrieks: διάβολος ‘aanklager, lasteraar’, ‘Satan’ (vertaling van Hebreeuws שטן),>διαβάλλειν ‘lasteren, tegenwerpen’ van διά ‘door, overheen’ + βάλλειν ‘werpen’. Verwant aan Nederlands: duivel.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
devil | devils |
- (religie) duivel
- (religie) Duivel
- het kwade deel van het geweten.
- «The devil in me wants to let him suffer.»
- Het duiveltje in me wil hem laten lijden.
- «The devil in me wants to let him suffer.»
- rakker, een kwaadaardig of ondeugend persoon.
- «Those two kids can really be little devils when they get into a toy store.»
- Die twee kinderen kunnen echt rakketjes zijn als ze in een speelgoedwinkel komen
- «Those two kids can really be little devils when they get into a toy store.»
- Iets dat uiterst lastig kan zijn.
- «That mathematics problem is quite a devil.»
- Dat wiskundeprobleem is echt een flinke kluif
- «That mathematics problem is quite a devil.»
- als een krachtterm
- «What in the devil is that?»
- Wat is dat in hemelsnaam?
- «You can go to the devil for all I care.»
- Ach, loop naar de duivel!
- «What in the devil is that?»
- een meelijwekkend figuur:
- «The poor devil...»
- De arme donder....
- «The poor devil...»
- geluksvogel
- «What a lucky devil!»
- Wat een mazzelaar!
- «What a lucky devil!»
- wervelwindje
- «A dust devil.»
- Een zandhoos.
- «A dust devil.»
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to devil |
he/she/it | devils |
verleden tijd | [[devilled (UK) deviled (US)#Engels|devilled (UK) deviled (US)]] |
voltooid deelwoord |
[[devilled (UK) deviled (US)#Engels|devilled (UK) deviled (US)]] |
onvoltooid deelwoord |
[[devilling (UK) deviling (US)#Engels|devilling (UK) deviling (US)]] |
gebiedende wijs | devil |
- irriteren, plagen, lastig vallen
- roosteren met cayennepeper; sterk peperen.