Aartsengen Michaël verslaat demon
  • de·mon
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘boze geest’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1809 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord demon demonen, demons
verkleinwoord demoontje demoontjes

de demonm

  1. (religie) een boze geest of gevallen engel of ander bovennatuurlijk wezen
    • Aan iedere doodszonde wordt een bepaalde demon toegeschreven. 
    • Met het goed gemikt openen en sluiten van een luik tussen twee ruimtes krijgt Maxwells demon alle warme moleculen aan de ene en alle koude aan de andere kant.[2] 
     Er is niemand anders in jouw hoofd. Jij stelt de vragen zelf, demonen bestaan niet. Jij bent jouw eigen demon.[3]
93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]