Deurbel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • deur·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord deurbel deurbellen
verkleinwoord deurbelletje deurbelletjes

Zelfstandig naamwoord

de deurbelv / m

  1. een instrument waarmee bezoekers aangeven dat ze aan de deur staan
    • Omdat de radio hard stond kon hij de deurbel niet horen. 
     Een van hun favoriete spelletjes stond op het punt van beginnen: talloze malen kort op de deurbel drukken totdat hun vader met een quasi kwaad gezicht opendeed.[1]
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen