Deurknop
  • deur·knop
enkelvoud meervoud
naamwoord deurknop deurknoppen
verkleinwoord deurknopje deurknopjes

de deurknopm

  1. een handvat waarmee men een deur kan openen of (af)sluiten
    • De oude deurknop paste niet bij de nieuwe deur. 
     Jeroen legde zijn hand op de deurknop en draaide. Tot hun grote verbazing was de deur niet op slot. Jeroen duwde voorzichtig, waarna ze het kantoor binnenstapten.[1]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]