• ma·nil·la
  • (verkorting) van verschillende samenstellingen met  Manilla en , de hoofdstad van de Filipijnen [1]
    • [A]: omdat de tabak op de Filipijnen wordt verbouwd
    • [B]: omdat de abaca op de Filipijnen wordt verbouwd
enkelvoud meervoud
naamwoord manilla manilla's
verkleinwoord manillaatje manillaatjes

[A] de manillav / m

  1. geurig soort tabak die op de Filipijnen wordt verbouwd
    • Men rookt portorico, cuba, havanna, manilla, braziel: een minder fijne tabaksoort is amersfoort (amersfoorder), uit Klaasje Zevenster bekend. [2]
  2. sigaar gemaakt uit een geurig soort tabak die op de Filipijnen wordt verbouwd
    • Maar zegt u eens, wilt u roken? Een lichte manilla? [3]
    •  't Rimpelend water spiegelt haar week:
      Met haar voetjes in de ondiepe beek
      Voeren de golfjes guerilla.
       Op een steen zit haar echtgenoot,
      Ziet haar spelen, ergert zich dood
      En zuigt op zijn manilla.
       [4]
    • In gewone omstandigheden overrompel ik dat bediendenvolkje met een sigaar. (…) Krikkel en kort aangebonden, verzuimde ik ditmaal mijn gebruikelijke politiek van de manilla: de muts stond mij te verkeerd! [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord manilla -
verkleinwoord - -

[B] de manillav / m, het manillao

  1. vezels gewonnen uit de abaca Musa textilis  , die sterk zijn en goed tegen zeewater kunnen
    • Stoomtouwslagerijen (in Oudewater in 1882) deden met nieuwe technieken en andere, exotische, grondstoffen als manilla en sisal, hun intrede. [6]
  2. touw gemaakt uit vezels van de abaca
    • Ook in het touwwerk vond hij verscheidenheid, het oude, veelgeteerde van hennepgaren, splinternieuw manilla, een zeker helderwit slag dat hij nooit gezien had. [7]
stellend
onverbogen manilla
verbogen -

[B] manilla

  1. gemaakt uit of met vezels van de abaca
    • Hij zei dat hij ze per onderwerp wilde klasseren. Dat hij daarvoor manilla enveloppen nodig had. [8]
    • ‘Jongetjie, hoor is, der ken geen zege op ruste,’ pruimknauwde Arie Neus, een gulp bruin tabakssap op zij uitkwattend en de manilla spantouwen Blauwtje om de achterpooten strikkend. [9]
59 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[10]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Nauta, G.A.
    "Iets over eigennamen die appellatieven geworden zijn." in: Taal en Letteren. jrg. 10 nr. 2 (februari 1900) Haagsche Boekhandel- en Uitgeversmaatschappij, Den Haag
    ; p. 62; geraadpleegd 2019-06-17
  3. Maurik, J. van (ed. H. Hardon)
    Indrukken van een Tòtòk. (1965) W. van Hoeven, Den Haag
    ; p. 52; geraadpleegd 2019-06-17
  4. Slauerhoff, J.J.
    "Arcadia" in: Verzamelde gedichten. Deel 1. 2e druk (1947) A.A.M. Stols, Den Haag
    ; p. 224; geraadpleegd 2019-06-17
  5. Kuypers, J.J.
    "Papieren grond" in: Dietsche Warande en Belfort. jrg. 42 nr. 12 (december 1941) Dietsche Warande en Belfort, Antwerpen
    ; p. 637; geraadpleegd 2019-06-17
  6. Bakker, M.S.C. & E. Berkers
    "6. Techniek ter discussie" in:
    Lintsen, H.W. (red.)
    Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel VI. Techniek en samenleving. (1995) Walburg Pers, Zutphen
    ; ISBN 9060119010; p. 163; geraadpleegd 2019-06-17
  7. Schendel, A. van
    "Het fregatschip Johanna Maria" in: Verzameld werk. Deel 3. (1976) Meulenhoff Nederland, Amsterdam
    ; ISBN 90 290 0902 0; p. 479; geraadpleegd 2019-06-17
  8. Hemmerechts, K.
    "Een huwelijk" in: Hollands Maandblad. 573/574 jrg. 37 nr. 8/9 (augustus/september 1995) Stichting Hollands Maandblad / Uitgeverij Veen, Amsterdam
    ; p. 9; geraadpleegd 2019-06-17
  9. Eigenhuis, J.
    "Een huis niet met handen gemaakt." in: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. jrg. 11 deel 2 nr. 8 (augustus 1901) Elsevier, Amsterdam
    ; p. 629; geraadpleegd 2019-06-17
  10.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
manilla manillas

manilla v

  1. deurkruk, deurklink, deurknop