Nederlands

 
een mechanische en een elektrische huisbel
Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisbel huisbellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de huisbelv / m

  1. een instrument waarmee bezoekers, via een geluidssignaal, aangeven dat ze aan de voordeur van een woning staan
    • Zelfs het glas van een binnendeur sneuvelde. Scherven en bakstenen op haar bed. Enkele maanden daarvoor was er bij haar ingebroken en was haar camera gejat. Tijdens onze vakantie in 2011 is de huisbel gesloopt. [1] 
    • Inhoudelijk valt er weinig tot niets te vertellen. Maar de gelijklopende aanpak van de twee partijen verbaast. Allebei hengelen ze bij de Antwerpenaar naar ideeën over het te voeren beleid. Daarvoor gaan ze de straat op, organiseren ze themadebatten en trekken ze letterlijk aan de huisbel van de sinjoor. Uit die berg van informatie distilleren ze een programma. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Het Parool HANNELOES PEN 9 JUNI 2015 Appels en stenen door de ruit op een lief pleintje
  2. De Standaard 28 APRIL 2017 Help, nog een partij met een ideeënfabriekje
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be