desacraliseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van desacraliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | desacraliseren | te desacraliseren | ||||||||
toekomend | zullen desacraliseren | te zullen desacraliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedesacraliseerd | te hebben gedesacraliseerd | ||||||||
toekomend | gedesacraliseerd zullen hebben | gedesacraliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
desacraliserend | gedesacraliseerd | ev. desacraliseer |
mv. verouderd desacraliseert |
desacralisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | desacraliseer | desacraliseert | desacraliseert | desacraliseert | desacraliseert | desacraliseren | desacraliseren | desacraliseren | |||
verleden (o.v.t.) | desacraliseerde | desacraliseerde | desacraliseerde | desacraliseerde | desacraliseerde | desacraliseerden | desacraliseerden | desacraliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal desacraliseren | zult/zal desacraliseren | zult/zal desacraliseren | zult desacraliseren | zal desacraliseren | zullen desacraliseren | zullen desacraliseren | zullen desacraliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou desacraliseren | zou desacraliseren | zou(dt) desacraliseren | zoudt desacraliseren | zou desacraliseren | zouden desacraliseren | zouden desacraliseren | zouden desacraliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedesacraliseerd | hebt gedesacraliseerd | hebt/heeft gedesacraliseerd | hebt gedesacraliseerd | heeft gedesacraliseerd | hebben gedesacraliseerd | hebben gedesacraliseerd | hebben gedesacraliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedesacraliseerd | had gedesacraliseerd | had gedesacraliseerd | hadt gedesacraliseerd | had gedesacraliseerd | hadden gedesacraliseerd | hadden gedesacraliseerd | hadden gedesacraliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedesacraliseerd hebben | zal/zult gedesacraliseerd hebben | zult/zal gedesacraliseerd hebben | zult gedesacraliseerd hebben | zal gedesacraliseerd hebben | zullen gedesacraliseerd hebben | zullen gedesacraliseerd hebben | zullen gedesacraliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedesacraliseerd hebben | zou gedesacraliseerd hebben | zou/zoudt gedesacraliseerd hebben | zoudt gedesacraliseerd hebben | zou gedesacraliseerd hebben | zouden gedesacraliseerd hebben | zouden gedesacraliseerd hebben | zouden gedesacraliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedesacraliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedesacraliseerd | er is gedesacraliseerd | |||||||||
verleden | er werd gedesacraliseerd | er was gedesacraliseerd | |||||||||
toekomend | er zal gedesacraliseerd worden | er zal gedesacraliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedesacraliseerd worden | er zou gedesacraliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedesacraliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedesacraliseerd worden | gedesacraliseerd te worden | ||||||||
toekomend | gedesacraliseerd zullen worden | gedesacraliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedesacraliseerd zijn | gedesacraliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gedesacraliseerd zullen zijn | gedesacraliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedesacraliseerd | wordt gedesacraliseerd | wordt gedesacraliseerd | wordt gedesacraliseerd | wordt gedesacraliseerd | worden gedesacraliseerd | worden gedesacraliseerd | worden gedesacraliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedesacraliseerd | werd gedesacraliseerd | werd gedesacraliseerd | werdt gedesacraliseerd | werd gedesacraliseerd | werden gedesacraliseerd | werden gedesacraliseerd | werden gedesacraliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedesacraliseerd worden | zult gedesacraliseerd worden | zult gedesacraliseerd worden | zult gedesacraliseerd worden | zal gedesacraliseerd worden | zullen gedesacraliseerd worden | zullen gedesacraliseerd worden | zullen gedesacraliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedesacraliseerd worden | zou gedesacraliseerd worden | zou/zoudt gedesacraliseerd worden | zoudt gedesacraliseerd worden | zou gedesacraliseerd worden | zouden gedesacraliseerd worden | zouden gedesacraliseerd worden | zouden gedesacraliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedesacraliseerd | bent gedesacraliseerd | bent/is gedesacraliseerd | zijt gedesacraliseerd | is gedesacraliseerd | zijn gedesacraliseerd | zijn gedesacraliseerd | zijn gedesacraliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedesacraliseerd | was gedesacraliseerd | was gedesacraliseerd | waart gedesacraliseerd | was gedesacraliseerd | waren gedesacraliseerd | waren gedesacraliseerd | waren gedesacraliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedesacraliseerd zijn | zult gedesacraliseerd zijn | zult gedesacraliseerd zijn | zult gedesacraliseerd zijn | zal gedesacraliseerd zijn | zullen gedesacraliseerd zijn | zullen gedesacraliseerd zijn | zullen gedesacraliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedesacraliseerd zijn | zou gedesacraliseerd zijn | zou/zoudt gedesacraliseerd zijn | zoudt gedesacraliseerd zijn | zou gedesacraliseerd zijn | zouden gedesacraliseerd zijn | zouden gedesacraliseerd zijn | zouden gedesacraliseerd zijn |