deduceren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van deduceren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | deduceren | te deduceren | ||||||
toekomend | zullen deduceren | te zullen deduceren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gededuceerd | te hebben gededuceerd | ||||||
toekomend | gededuceerd zullen hebben | gededuceerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
deducerend | gededuceerd | ev. deduceer |
mv. verouderd deduceert |
deducere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | deduceer | deduceert | deduceert | deduceert | deduceert | deduceren | deduceren | deduceren | |
verleden (o.v.t.) | deduceerde | deduceerde | deduceerde | deduceerde | deduceerde | deduceerden | deduceerden | deduceerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal deduceren | zult/zal deduceren | zult/zal deduceren | zult deduceren | zal deduceren | zullen deduceren | zullen deduceren | zullen deduceren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou deduceren | zou deduceren | zou(dt) deduceren | zoudt deduceren | zou deduceren | zouden deduceren | zouden deduceren | zouden deduceren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gededuceerd | hebt gededuceerd | hebt/heeft gededuceerd | hebt gededuceerd | heeft gededuceerd | hebben gededuceerd | hebben gededuceerd | hebben gededuceerd | |
verleden (v.v.t.) | had gededuceerd | had gededuceerd | had gededuceerd | hadt gededuceerd | had gededuceerd | hadden gededuceerd | hadden gededuceerd | hadden gededuceerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gededuceerd hebben | zal/zult gededuceerd hebben | zult/zal gededuceerd hebben | zult gededuceerd hebben | zal gededuceerd hebben | zullen gededuceerd hebben | zullen gededuceerd hebben | zullen gededuceerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gededuceerd hebben | zou gededuceerd hebben | zou/zoudt gededuceerd hebben | zoudt gededuceerd hebben | zou gededuceerd hebben | zouden gededuceerd hebben | zouden gededuceerd hebben | zouden gededuceerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gededuceerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gededuceerd | er is gededuceerd | |||||||
verleden | er werd gededuceerd | er was gededuceerd | |||||||
toekomend | er zal gededuceerd worden | er zal gededuceerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gededuceerd worden | er zou gededuceerd zijn |