deducere
stamtijd | |||
---|---|---|---|
infinitief | 1e pers. enk. ind. praes. act. |
1e pers. enk. ind. perf. act. |
supinum |
dēdūcere | dēdūcō | dēdūxī | dēductum |
derde vervoeging | volledig |
dēdūcere
- actief infinitief praesens van dēdūcere
- wegbrengen
- begeleiden
- (figuurlijk) misleiden, verleiden
- passief imperatief praesens, tweede persoon enkelvoud van dēdūcere
- word weggebracht!
- word begeleid!
- wordt misleid!, wordt verleid!
tegēre
- passief indicatief futurum, tweede persoon enkelvoud van dēdūcere
- jij zal worden weggebracht
- jij zal worden begeleid
- jij zal worden misleid, jij zal worden verleid