• du·ce·re
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
ducere duco duxī ductum
derde vervoeging volledig

regere

  1. actief infinitief praesens van ducere
  2. overgankelijk aanvoeren,  leiden ww ,  voeren ww  [1]