debiteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van debiteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | debiteren | te debiteren | ||||||||
toekomend | zullen debiteren | te zullen debiteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedebiteerd | te hebben gedebiteerd | ||||||||
toekomend | gedebiteerd zullen hebben | gedebiteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
debiterend | gedebiteerd | ev. debiteer |
mv. verouderd debiteert |
debitere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | debiteer | debiteert | debiteert | debiteert | debiteert | debiteren | debiteren | debiteren | |||
verleden (o.v.t.) | debiteerde | debiteerde | debiteerde | debiteerde | debiteerde | debiteerden | debiteerden | debiteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal debiteren | zult/zal debiteren | zult/zal debiteren | zult debiteren | zal debiteren | zullen debiteren | zullen debiteren | zullen debiteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou debiteren | zou debiteren | zou(dt) debiteren | zoudt debiteren | zou debiteren | zouden debiteren | zouden debiteren | zouden debiteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedebiteerd | hebt gedebiteerd | hebt/heeft gedebiteerd | hebt gedebiteerd | heeft gedebiteerd | hebben gedebiteerd | hebben gedebiteerd | hebben gedebiteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedebiteerd | had gedebiteerd | had gedebiteerd | hadt gedebiteerd | had gedebiteerd | hadden gedebiteerd | hadden gedebiteerd | hadden gedebiteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedebiteerd hebben | zal/zult gedebiteerd hebben | zult/zal gedebiteerd hebben | zult gedebiteerd hebben | zal gedebiteerd hebben | zullen gedebiteerd hebben | zullen gedebiteerd hebben | zullen gedebiteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedebiteerd hebben | zou gedebiteerd hebben | zou/zoudt gedebiteerd hebben | zoudt gedebiteerd hebben | zou gedebiteerd hebben | zouden gedebiteerd hebben | zouden gedebiteerd hebben | zouden gedebiteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedebiteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedebiteerd | er is gedebiteerd | |||||||||
verleden | er werd gedebiteerd | er was gedebiteerd | |||||||||
toekomend | er zal gedebiteerd worden | er zal gedebiteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedebiteerd worden | er zou gedebiteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedebiteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedebiteerd worden | gedebiteerd te worden | ||||||||
toekomend | gedebiteerd zullen worden | gedebiteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedebiteerd zijn | gedebiteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gedebiteerd zullen zijn | gedebiteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedebiteerd | wordt gedebiteerd | wordt gedebiteerd | wordt gedebiteerd | wordt gedebiteerd | worden gedebiteerd | worden gedebiteerd | worden gedebiteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedebiteerd | werd gedebiteerd | werd gedebiteerd | werdt gedebiteerd | werd gedebiteerd | werden gedebiteerd | werden gedebiteerd | werden gedebiteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedebiteerd worden | zult gedebiteerd worden | zult gedebiteerd worden | zult gedebiteerd worden | zal gedebiteerd worden | zullen gedebiteerd worden | zullen gedebiteerd worden | zullen gedebiteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedebiteerd worden | zou gedebiteerd worden | zou/zoudt gedebiteerd worden | zoudt gedebiteerd worden | zou gedebiteerd worden | zouden gedebiteerd worden | zouden gedebiteerd worden | zouden gedebiteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedebiteerd | bent gedebiteerd | bent/is gedebiteerd | zijt gedebiteerd | is gedebiteerd | zijn gedebiteerd | zijn gedebiteerd | zijn gedebiteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedebiteerd | was gedebiteerd | was gedebiteerd | waart gedebiteerd | was gedebiteerd | waren gedebiteerd | waren gedebiteerd | waren gedebiteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedebiteerd zijn | zult gedebiteerd zijn | zult gedebiteerd zijn | zult gedebiteerd zijn | zal gedebiteerd zijn | zullen gedebiteerd zijn | zullen gedebiteerd zijn | zullen gedebiteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedebiteerd zijn | zou gedebiteerd zijn | zou/zoudt gedebiteerd zijn | zoudt gedebiteerd zijn | zou gedebiteerd zijn | zouden gedebiteerd zijn | zouden gedebiteerd zijn | zouden gedebiteerd zijn |