• dag·da·ge·lijks
  • Het woord is een leenvertaling van het Duitse tagtäglich.
stellend
onverbogen dagdagelijks
verbogen dagdagelijkse
partitief dagdagelijks

dagdagelijks

  1. (België) iedere dag voorkomend
    • De dagdagelijkse beslommeringen begonnen hem te irriteren. 

dagdagelijks

  1. (België) iedere dag
    • Hij leest dagdagelijks de krant. 
24 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be