dagelijks
- da·ge·lijks
- In de betekenis van ‘iedere dag’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- afgeleid van dag met het achtervoegsel -lijks met het invoegsel -e- [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | dagelijks |
verbogen | dagelijkse |
partitief | dagelijks |
dagelijks
- iedere dag voorkomend of benodigd
- Hoe moeten we anders ons dagelijks brood verdienen?
- ▸ De trail zou 700 kilometer dwars over het High Sierra gebergte gaan, met dagelijkse beklimmingen over passen van meer dan 4000 meter hoog.[3]
- gewoon, alledaags
- het dagelijks bestuur
het bestuur met de algemene leiding
dagelijks
- iedere dag
- Hij leest dagelijks de krant.
- als het dag is, bij dag
- We worden dagelijks en nachtelijks bestookt met woorden, zelfs in de blauwe lucht. [4]
- [1] dagdagelijks
- [2] overdag
1. iedere dag
- Het woord dagelijks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dagelijks" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "dagelijks" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dagelijks op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Veering, J.Spelenderwijs (zuiver) Nederlands. (1959) H.J.W. Becht's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam; p. 44; geraadpleegd 2017-02-24
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be