• jaar·lijks
stellend
onverbogen jaarlijks
verbogen jaarlijkse
partitief jaarlijks

jaarlijks

  1. eenmaal per jaar
    • Op hun jaarlijkse familiereünie was het meestal bijzonder gezellig. 
     'Welkom op het tiende jaarlijkse congres van het Australische genootschap van lexicografen,' zegt hij met een kleine hapering in zijn kalme stem.[2]
     Hij vermaakte dit alles aan mij, plus duizend Romeinse daalders aan contant geld, op voorwaarde dat ik jaarlijks een mis voor hem zou laten lezen en dat ik een stamboom inclusief geschiedenis van zijn familiegeslacht zou opstellen, en dat heb ik ook gedaan.[3]

jaarlijks

  1. eenmaal per jaar, per jaar
    • Zij hadden jaarlijks een familiereünie. 
     Hij had jaarlijks niet meer dan 800 euro aan vaste lasten en rommelde wat aan in de bouw.[4]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. jaarlijks op website: Etymologiebank.nl
  2. Pip Williams
    “Het boek van vergeten woorden” (2020), The House of Books, ISBN 9789044359770
  3. De graaf van Monte-Cristo”   (2007), L.J. Veen  , ISBN 9789020413021
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be