• IPA: /tsɪklɪstɪtskiː/


  • cyk·li·s·tic·ký
  • Afgeleid van het zelfstandig naamwoord cyklistika met het achtervoegsel -cký

cyklistický

  1. fiets-, wieler-; met betrekking tot fietsen en fietsers



- Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)