crediteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van crediteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | crediteren | te crediteren | ||||||||
toekomend | zullen crediteren | te zullen crediteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecrediteerd | te hebben gecrediteerd | ||||||||
toekomend | gecrediteerd zullen hebben | gecrediteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
crediterend | gecrediteerd | ev. crediteer |
mv. verouderd crediteert |
creditere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | crediteer | crediteert | crediteert | crediteert | crediteert | crediteren | crediteren | crediteren | |||
verleden (o.v.t.) | crediteerde | crediteerde | crediteerde | crediteerde | crediteerde | crediteerden | crediteerden | crediteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal crediteren | zult/zal crediteren | zult/zal crediteren | zult crediteren | zal crediteren | zullen crediteren | zullen crediteren | zullen crediteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou crediteren | zou crediteren | zou(dt) crediteren | zoudt crediteren | zou crediteren | zouden crediteren | zouden crediteren | zouden crediteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecrediteerd | hebt gecrediteerd | hebt/heeft gecrediteerd | hebt gecrediteerd | heeft gecrediteerd | hebben gecrediteerd | hebben gecrediteerd | hebben gecrediteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecrediteerd | had gecrediteerd | had gecrediteerd | hadt gecrediteerd | had gecrediteerd | hadden gecrediteerd | hadden gecrediteerd | hadden gecrediteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecrediteerd hebben | zal/zult gecrediteerd hebben | zult/zal gecrediteerd hebben | zult gecrediteerd hebben | zal gecrediteerd hebben | zullen gecrediteerd hebben | zullen gecrediteerd hebben | zullen gecrediteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecrediteerd hebben | zou gecrediteerd hebben | zou/zoudt gecrediteerd hebben | zoudt gecrediteerd hebben | zou gecrediteerd hebben | zouden gecrediteerd hebben | zouden gecrediteerd hebben | zouden gecrediteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecrediteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecrediteerd | er is gecrediteerd | |||||||||
verleden | er werd gecrediteerd | er was gecrediteerd | |||||||||
toekomend | er zal gecrediteerd worden | er zal gecrediteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecrediteerd worden | er zou gecrediteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecrediteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecrediteerd worden | gecrediteerd te worden | ||||||||
toekomend | gecrediteerd zullen worden | gecrediteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecrediteerd zijn | gecrediteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecrediteerd zullen zijn | gecrediteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecrediteerd | wordt gecrediteerd | wordt gecrediteerd | wordt gecrediteerd | wordt gecrediteerd | worden gecrediteerd | worden gecrediteerd | worden gecrediteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecrediteerd | werd gecrediteerd | werd gecrediteerd | werdt gecrediteerd | werd gecrediteerd | werden gecrediteerd | werden gecrediteerd | werden gecrediteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecrediteerd worden | zult gecrediteerd worden | zult gecrediteerd worden | zult gecrediteerd worden | zal gecrediteerd worden | zullen gecrediteerd worden | zullen gecrediteerd worden | zullen gecrediteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecrediteerd worden | zou gecrediteerd worden | zou/zoudt gecrediteerd worden | zoudt gecrediteerd worden | zou gecrediteerd worden | zouden gecrediteerd worden | zouden gecrediteerd worden | zouden gecrediteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecrediteerd | bent gecrediteerd | bent/is gecrediteerd | zijt gecrediteerd | is gecrediteerd | zijn gecrediteerd | zijn gecrediteerd | zijn gecrediteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecrediteerd | was gecrediteerd | was gecrediteerd | waart gecrediteerd | was gecrediteerd | waren gecrediteerd | waren gecrediteerd | waren gecrediteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecrediteerd zijn | zult gecrediteerd zijn | zult gecrediteerd zijn | zult gecrediteerd zijn | zal gecrediteerd zijn | zullen gecrediteerd zijn | zullen gecrediteerd zijn | zullen gecrediteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecrediteerd zijn | zou gecrediteerd zijn | zou/zoudt gecrediteerd zijn | zoudt gecrediteerd zijn | zou gecrediteerd zijn | zouden gecrediteerd zijn | zouden gecrediteerd zijn | zouden gecrediteerd zijn |