counteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van counteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | counteren | te counteren | ||||||
toekomend | zullen counteren | te zullen counteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecounterd | te hebben gecounterd | ||||||
toekomend | gecounterd zullen hebben | gecounterd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
counterend | gecounterd | ev. counter |
mv. verouderd countert |
countere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | counter | countert | countert | countert | countert | counteren | counteren | counteren | |
verleden (o.v.t.) | counterde | counterde | counterde | counterde | counterde | counterden | counterden | counterden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal counteren | zult/zal counteren | zult/zal counteren | zult counteren | zal counteren | zullen counteren | zullen counteren | zullen counteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou counteren | zou counteren | zou(dt) counteren | zoudt counteren | zou counteren | zouden counteren | zouden counteren | zouden counteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecounterd | hebt gecounterd | hebt/heeft gecounterd | hebt gecounterd | heeft gecounterd | hebben gecounterd | hebben gecounterd | hebben gecounterd | |
verleden (v.v.t.) | had gecounterd | had gecounterd | had gecounterd | hadt gecounterd | had gecounterd | hadden gecounterd | hadden gecounterd | hadden gecounterd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecounterd hebben | zal/zult gecounterd hebben | zult/zal gecounterd hebben | zult gecounterd hebben | zal gecounterd hebben | zullen gecounterd hebben | zullen gecounterd hebben | zullen gecounterd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecounterd hebben | zou gecounterd hebben | zou/zoudt gecounterd hebben | zoudt gecounterd hebben | zou gecounterd hebben | zouden gecounterd hebben | zouden gecounterd hebben | zouden gecounterd hebben |