corso
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cor·so
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘optocht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1914 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | corso | corso's |
verkleinwoord | corsootje | corsootjes |
Zelfstandig naamwoord
het corso o
- optocht (met praalwagens)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord corso staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "corso" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "corso" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ corso op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Italiaans
enkelvoud | meervoud |
---|---|
corso | corsi |
Zelfstandig naamwoord
corso m
- (It.) optocht, vgl. bloemencorso.
- wandelplaats; hoofdstraat.
- (taal) Corsicaans; taal die op Corsica gesproken wordt.