controleur
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: controleur (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·tro·leur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van controleren met het achtervoegsel -eur (met het voorvoegsel con-) [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | controleur | controleurs |
verkleinwoord | controleurtje | controleurtjes |
Zelfstandig naamwoord
controleur m
- (beroep) iemand die belast is met de controle
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. iemand die belast is met de controle
Gangbaarheid
- Het woord controleur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "controleur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ controleur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.