constateren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van constateren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | constateren | te constateren | ||||||||
toekomend | zullen constateren | te zullen constateren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geconstateerd | te hebben geconstateerd | ||||||||
toekomend | geconstateerd zullen hebben | geconstateerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
constaterend | geconstateerd | ev. constateer |
mv. verouderd constateert |
constatere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | constateer | constateert | constateert | constateert | constateert | constateren | constateren | constateren | |||
verleden (o.v.t.) | constateerde | constateerde | constateerde | constateerde | constateerde | constateerden | constateerden | constateerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal constateren | zult/zal constateren | zult/zal constateren | zult constateren | zal constateren | zullen constateren | zullen constateren | zullen constateren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou constateren | zou constateren | zou(dt) constateren | zoudt constateren | zou constateren | zouden constateren | zouden constateren | zouden constateren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geconstateerd | hebt geconstateerd | hebt/heeft geconstateerd | hebt geconstateerd | heeft geconstateerd | hebben geconstateerd | hebben geconstateerd | hebben geconstateerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geconstateerd | had geconstateerd | had geconstateerd | hadt geconstateerd | had geconstateerd | hadden geconstateerd | hadden geconstateerd | hadden geconstateerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconstateerd hebben | zal/zult geconstateerd hebben | zult/zal geconstateerd hebben | zult geconstateerd hebben | zal geconstateerd hebben | zullen geconstateerd hebben | zullen geconstateerd hebben | zullen geconstateerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconstateerd hebben | zou geconstateerd hebben | zou/zoudt geconstateerd hebben | zoudt geconstateerd hebben | zou geconstateerd hebben | zouden geconstateerd hebben | zouden geconstateerd hebben | zouden geconstateerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geconstateerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geconstateerd | er is geconstateerd | |||||||||
verleden | er werd geconstateerd | er was geconstateerd | |||||||||
toekomend | er zal geconstateerd worden | er zal geconstateerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geconstateerd worden | er zou geconstateerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geconstateerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geconstateerd worden | geconstateerd te worden | ||||||||
toekomend | geconstateerd zullen worden | geconstateerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geconstateerd zijn | geconstateerd te zijn | ||||||||
toekomend | geconstateerd zullen zijn | geconstateerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geconstateerd | wordt geconstateerd | wordt geconstateerd | wordt geconstateerd | wordt geconstateerd | worden geconstateerd | worden geconstateerd | worden geconstateerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geconstateerd | werd geconstateerd | werd geconstateerd | werdt geconstateerd | werd geconstateerd | werden geconstateerd | werden geconstateerd | werden geconstateerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geconstateerd worden | zult geconstateerd worden | zult geconstateerd worden | zult geconstateerd worden | zal geconstateerd worden | zullen geconstateerd worden | zullen geconstateerd worden | zullen geconstateerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geconstateerd worden | zou geconstateerd worden | zou/zoudt geconstateerd worden | zoudt geconstateerd worden | zou geconstateerd worden | zouden geconstateerd worden | zouden geconstateerd worden | zouden geconstateerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geconstateerd | bent geconstateerd | bent/is geconstateerd | zijt geconstateerd | is geconstateerd | zijn geconstateerd | zijn geconstateerd | zijn geconstateerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geconstateerd | was geconstateerd | was geconstateerd | waart geconstateerd | was geconstateerd | waren geconstateerd | waren geconstateerd | waren geconstateerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconstateerd zijn | zult geconstateerd zijn | zult geconstateerd zijn | zult geconstateerd zijn | zal geconstateerd zijn | zullen geconstateerd zijn | zullen geconstateerd zijn | zullen geconstateerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconstateerd zijn | zou geconstateerd zijn | zou/zoudt geconstateerd zijn | zoudt geconstateerd zijn | zou geconstateerd zijn | zouden geconstateerd zijn | zouden geconstateerd zijn | zouden geconstateerd zijn |