vervoeging van de bedrijvende vorm van communautariseren
|
onbepaalde wijs
|
kort
|
lang
|
onvoltooid
|
tegenwoordig
|
communautariseren
|
te communautariseren
|
toekomend
|
zullen communautariseren
|
te zullen communautariseren
|
voltooid
|
tegenwoordig
|
hebben gecommunautariseerd
|
te hebben gecommunautariseerd
|
toekomend
|
gecommunautariseerd zullen hebben
|
gecommunautariseerd te zullen hebben
|
|
onvoltooid deelwoord |
voltooid deelwoord |
gebiedende wijs |
aanvoegende wijs
|
|
communautariserend |
gecommunautariseerd |
ev. communautariseer |
mv. verouderd communautariseert |
communautarisere
|
aantonende wijs |
enkelvoud |
meervoud
|
onvoltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij, ge |
hij, zij, het |
wij, we |
jullie |
zij, ze
|
tegenwoordig (o.t.t.) |
communautariseer |
communautariseert |
communautariseert |
communautariseert |
communautariseert |
communautariseren |
communautariseren |
communautariseren
|
verleden (o.v.t.) |
communautariseerde |
communautariseerde |
communautariseerde |
communautariseerde |
communautariseerde |
communautariseerden |
communautariseerden |
communautariseerden
|
toekomend (o.t.t.t.) |
zal communautariseren |
zult/zal communautariseren |
zult/zal communautariseren |
zult communautariseren |
zal communautariseren |
zullen communautariseren |
zullen communautariseren |
zullen communautariseren
|
voorwaardelijk (o.v.t.t.) |
zou communautariseren |
zou communautariseren |
zou(dt) communautariseren |
zoudt communautariseren |
zou communautariseren |
zouden communautariseren |
zouden communautariseren |
zouden communautariseren
|
voltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij |
hij, zij, het |
wij |
jullie |
zij
|
tegenwoordig (v.t.t.) |
heb gecommunautariseerd |
hebt gecommunautariseerd |
hebt/heeft gecommunautariseerd |
hebt gecommunautariseerd |
heeft gecommunautariseerd |
hebben gecommunautariseerd |
hebben gecommunautariseerd |
hebben gecommunautariseerd
|
verleden (v.v.t.) |
had gecommunautariseerd |
had gecommunautariseerd |
had gecommunautariseerd |
hadt gecommunautariseerd |
had gecommunautariseerd |
hadden gecommunautariseerd |
hadden gecommunautariseerd |
hadden gecommunautariseerd
|
toekomend (v.t.t.t.) |
zal gecommunautariseerd hebben |
zal/zult gecommunautariseerd hebben |
zult/zal gecommunautariseerd hebben |
zult gecommunautariseerd hebben |
zal gecommunautariseerd hebben |
zullen gecommunautariseerd hebben |
zullen gecommunautariseerd hebben |
zullen gecommunautariseerd hebben
|
voorwaardelijk (v.v.t.t.) |
zou gecommunautariseerd hebben |
zou gecommunautariseerd hebben |
zou/zoudt gecommunautariseerd hebben |
zoudt gecommunautariseerd hebben |
zou gecommunautariseerd hebben |
zouden gecommunautariseerd hebben |
zouden gecommunautariseerd hebben |
zouden gecommunautariseerd hebben
|
onpersoonlijke lijdende vorm gecommunautariseerd worden
|
|
onvoltooid |
voltooid
|
tegenwoordig |
er wordt gecommunautariseerd |
er is gecommunautariseerd
|
verleden |
er werd gecommunautariseerd |
er was gecommunautariseerd
|
toekomend |
er zal gecommunautariseerd worden |
er zal gecommunautariseerd zijn
|
voorwaardelijk |
er zou gecommunautariseerd worden |
er zou gecommunautariseerd zijn
|
lijdende vorm gecommunautariseerd worden
|
onbepaalde wijs
|
kort
|
lang
|
onvoltooid
|
tegenwoordig
|
gecommunautariseerd worden
|
gecommunautariseerd te worden
|
toekomend
|
gecommunautariseerd zullen worden
|
gecommunautariseerd te zullen worden
|
voltooid
|
tegenwoordig
|
gecommunautariseerd zijn
|
gecommunautariseerd te zijn
|
toekomend
|
gecommunautariseerd zullen zijn
|
gecommunautariseerd te zullen zijn
|
|
enkelvoud |
meervoud
|
onvoltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij |
hij, zij, het |
wij |
jullie |
zij
|
tegenwoordig (o.t.t.) |
word gecommunautariseerd |
wordt gecommunautariseerd |
wordt gecommunautariseerd |
wordt gecommunautariseerd |
wordt gecommunautariseerd |
worden gecommunautariseerd |
worden gecommunautariseerd |
worden gecommunautariseerd
|
verleden (o.v.t.) |
werd gecommunautariseerd |
werd gecommunautariseerd |
werd gecommunautariseerd |
werdt gecommunautariseerd |
werd gecommunautariseerd |
werden gecommunautariseerd |
werden gecommunautariseerd |
werden gecommunautariseerd
|
toekomend (o.t.t.t.) |
zal gecommunautariseerd worden |
zult gecommunautariseerd worden |
zult gecommunautariseerd worden |
zult gecommunautariseerd worden |
zal gecommunautariseerd worden |
zullen gecommunautariseerd worden |
zullen gecommunautariseerd worden |
zullen gecommunautariseerd worden
|
voorwaardelijk (o.v.t.t.) |
zou gecommunautariseerd worden |
zou gecommunautariseerd worden |
zou/zoudt gecommunautariseerd worden |
zoudt gecommunautariseerd worden |
zou gecommunautariseerd worden |
zouden gecommunautariseerd worden |
zouden gecommunautariseerd worden |
zouden gecommunautariseerd worden
|
voltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij |
hij, zij, het |
wij |
jullie |
zij
|
tegenwoordig (v.t.t.) |
ben gecommunautariseerd |
bent gecommunautariseerd |
bent/is gecommunautariseerd |
zijt gecommunautariseerd |
is gecommunautariseerd |
zijn gecommunautariseerd |
zijn gecommunautariseerd |
zijn gecommunautariseerd
|
verleden (v.v.t.) |
was gecommunautariseerd |
was gecommunautariseerd |
was gecommunautariseerd |
waart gecommunautariseerd |
was gecommunautariseerd |
waren gecommunautariseerd |
waren gecommunautariseerd |
waren gecommunautariseerd
|
toekomend (v.t.t.t.) |
zal gecommunautariseerd zijn |
zult gecommunautariseerd zijn |
zult gecommunautariseerd zijn |
zult gecommunautariseerd zijn |
zal gecommunautariseerd zijn |
zullen gecommunautariseerd zijn |
zullen gecommunautariseerd zijn |
zullen gecommunautariseerd zijn
|
voorwaardelijk (v.v.t.t.) |
zou gecommunautariseerd zijn |
zou gecommunautariseerd zijn |
zou/zoudt gecommunautariseerd zijn |
zoudt gecommunautariseerd zijn |
zou gecommunautariseerd zijn |
zouden gecommunautariseerd zijn |
zouden gecommunautariseerd zijn |
zouden gecommunautariseerd zijn
|