Jan Cottaar sportcommentator
  • com·men·ta·tor
enkelvoud meervoud
naamwoord commentator commentators
commentatoren
verkleinwoord commentatortje commentatortjes

de commentatorm [1]

  1. (beroep) iemand die actuele gebeurtenissen van commentaar voorziet in de media
    • - De commentator kon zijn oren niet geloven toen hij de ware reden te horen kreeg. 
    • - Max Verstappen lijkt nog niet te beseffen wat hij heeft losgemaakt. Als jongste grand prix-winnaar ooit en als enige Nederlander schreef hij op zondagmiddag historie op het circuit van Barcelona. Formule 1-commentator bij Ziggo Sport, Olav Mol, hield het dan ook niet droog. Met overslaande stem doet hij verslag van de laatste meters van Verstappen.[2] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Huib De Zeeuw 15 mei 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be