uitlegger
- uit·leg·ger
- Naamwoord van handeling van uitleggen met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitlegger | uitleggers |
verkleinwoord |
de uitlegger m
- iemand die duidelijk maakt wat er bedoeld wordt
- De uitspraken van het orakel waren zo ingewikkeld dat er een uitlegger voor nodig was om er iets van de kunnen begrijpen.
- (verouderd) iemand die toezicht hield op Bosnegers in Suriname en meestal voer op de rivier in een boot met uitleggers
- Het woord uitlegger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitlegger" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ uitlegger op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be