• exe·geet
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bijbelverklaarder’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse exégète of daarvoor van het Grieks 'exēgētḗs' (uitlegger)
enkelvoud meervoud
naamwoord exegeet exegeten
verkleinwoord - -

de exegeetm

  1. (religie) verklaarder van een (religieus) geschrift b.v. een Bijbelverklaarder, iemand die aan exegese doet
    • wij hebben hier geen exegeet nodig, hoor! 
46 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[2]