Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·me·neu·tiek
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘theorie van de exegese’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1734 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hermeneutiek
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hermeneutiekv / m

  1. Leer die de betekenis van symbolen en tekens uitlegt

Gangbaarheid

39 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen