• clash
  • Leenwoord uit het Engels, zie aldaar voor de verdere etymologie. In de betekenis van ‘botsing’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1973 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord clash clashes
verkleinwoord - -

de clashm

  1. botsing van meningen die tot een breuk kan leiden, meningsverschil
vervoeging van
clashen

clash

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van clashen
    • Ik clash. 
  2. gebiedende wijs van clashen
    • Clash! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van clashen
    • Clash je? 


vervoeging
onbepaalde wijs to  clash 
he/she/it  clashes 
verleden tijd  clashed 
voltooid
deelwoord
 clashed 
onvoltooid
deelwoord
 clashing 
gebiedende wijs  clash 

clash

  1. onovergankelijk botsen, in botsing komen
  2. onovergankelijk elkaar tegenspreken, op gespannen voet met elkaar staan, tegenstrijdig zijn
  3. overgankelijk een klappend/kletterend geluid laten maken (door iets te laten botsen e.d.)

clash

  1. gekletter
  2. botsing (ook fig.)
  3. gevecht
  1. clash, Online Etymology Dictionary


clash m

  1. (spreektaal) meningsverschil, botsing, confrontatie
    «Y a eu un clash dans le bureau du chef, ça a gueulé!»
    Er was grote ruzie in het kantoor van de baas, er werd flink geschreeuwd! [1]