clash
- clash
- Leenwoord uit het Engels, zie aldaar voor de verdere etymologie. In de betekenis van ‘botsing’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1973 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | clash | clashes |
verkleinwoord | - | - |
de clash m
- botsing van meningen die tot een breuk kan leiden, meningsverschil
vervoeging van |
---|
clashen |
clash
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van clashen
- Ik clash.
- gebiedende wijs van clashen
- Clash!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van clashen
- Clash je?
- Het woord clash staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Geluid: clash (VS) (hulp, bestand)
- IPA:
- Vermoedelijk een onomatopee, maar ook wel opgevat als een versmelting van clap en crash. Mogelijk verwant met Deens klaske, Duits klatschen, Nederlands kletsen.[1]
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to clash |
he/she/it | clashes |
verleden tijd | clashed |
voltooid deelwoord |
clashed |
onvoltooid deelwoord |
clashing |
gebiedende wijs | clash |
clash
- onovergankelijk botsen, in botsing komen
- onovergankelijk elkaar tegenspreken, op gespannen voet met elkaar staan, tegenstrijdig zijn
- overgankelijk een klappend/kletterend geluid laten maken (door iets te laten botsen e.d.)
clash
clash m
- (spreektaal) meningsverschil, botsing, confrontatie
- «Y a eu un clash dans le bureau du chef, ça a gueulé!»
- Er was grote ruzie in het kantoor van de baas, er werd flink geschreeuwd! [1]
- «Y a eu un clash dans le bureau du chef, ça a gueulé!»