gekletter
- ge·klet·ter
- Naamwoord van handeling van kletteren met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gekletter | |
verkleinwoord |
het gekletter o
- het herhaald voortbrengen van een kort, helder en luid geluid zoals bij metalen voorwerpen die tegen elkaar stoten en bij heftige regen of hagel
- Anderlecht sloot de ogen, wilde niet zien hoe Teodorczyk in een geblutste witte bestelwagen door een voetbalwedstrijd banjert, nijdig de versnellingspook hanteert, met wilde rukken aan het met een konijnenvel bekleed stuur de bocht neemt, waarbij het gekletter van lege bierblikjes zelfs de radio overstemt die Poolse housemuziek uitbraakt.[2]
- John en Adrie Eijsink worden gek van het gekletter van eikels op hun dakpannen, zinken dakgoot en kunststof overkapping. Dat allemaal vanwege de boom van de buurman, die weigert de takken verder terug te snoeien. Wie dat is? De gemeente Bronckhorst.[3]
- Het woord gekletter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gekletter" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 25 NOVEMBER 2017
- ↑ Tubantia Kay Scholten 26-SEPTEMBER-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be