[1] geratel van een fiets
  • ge·ra·tel
enkelvoud meervoud
naamwoord geratel
verkleinwoord

het geratelo

  1. een aanhoudend, ritmisch, luid, snel tikkend geluid
    • Volgens omwonenden aan de Benkoelenstraat is de bewoner van het huis een jonge man die regelmatig Luxxx bezoekt. Buurtbewoner Jan ten Brinke (62) hoorde rond 3:15 uur de schoten. Hij vermoedt vanwege het 'kenmerkende geratel' dat het om een AK47 Kalasjnikov gaat. [2] 
    • Hier schiet je niet op een stuk papier; je traint hier met een doelwit dat beweegt en terugschiet. Er is harde muziek, veel knipperend licht, soms het geratel van het machinegeweer waarmee Oliva in de lucht vuurt om de concentratie van de schutters te testen. [3] 
    • Op z'n 90ste is dat optimisme nog altijd ongebroken. Gerard Staal gaf 40 jaar in zijn woonplaats Odijk een eigen krant uit (Het Trefpunt), was uitgever en journalist tegelijk en werd een bindende figuur in het sociale leven. "Hij had een nooit aflatende honger naar nieuws. Wat er in de grote wereld en dichtbij huis gebeurde: daar leefde hij van. Het geluid van mijn jeugd is het geratel van een typemachine." [4] 
  2. aanhoudend druk, luid en snel praten
95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]