clarifiëren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van clarifiëren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		clarifiëren			te clarifiëren
	toekomend		zullen clarifiëren			te zullen clarifiëren
voltooid	tegenwoordig		geclarifieerd			te geclarifieerd
	toekomend		geclarifieerd zullen			geclarifieerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	clarifiërend		geclarifieerd			ev. clarifieer	mv. verouderd clarifieert	clarifiëre
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	clarifieer	clarifieert	clarifieert	clarifieert	clarifieert	clarifiëren	clarifiëren	clarifiëren
verleden (o.v.t.)	clarifieerde	clarifieerde	clarifieerde	clarifieerde	clarifieerde	clarifieerden	clarifieerden	clarifieerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal clarifiëren	zult/zal clarifiëren	zult/zal clarifiëren	zult clarifiëren	zal clarifiëren	zullen clarifiëren	zullen clarifiëren	zullen clarifiëren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou clarifiëren	zou clarifiëren	zou(dt) clarifiëren	zoudt clarifiëren	zou clarifiëren	zouden clarifiëren	zouden clarifiëren	zouden clarifiëren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij