citrus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ci·trus
Woordherkomst en -opbouw
- Uit het Latijn citrus "sandarakboom, Thuja articulata ". [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | citrus | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
citrus [2]
- (plantkunde) Citrus geslacht van planten die citrusvruchten dragen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord citrus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "citrus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ citrus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be