cesseren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van cesseren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		cesseren			te cesseren
	toekomend		zullen cesseren			te zullen cesseren
voltooid	tegenwoordig		hebben gecesseerd			te hebben gecesseerd
	toekomend		gecesseerd zullen hebben			gecesseerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	cesserend		gecesseerd			ev. cesseer	mv. verouderd cesseert	cessere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	cesseer	cesseert	cesseert	cesseert	cesseert	cesseren	cesseren	cesseren
verleden (o.v.t.)	cesseerde	cesseerde	cesseerde	cesseerde	cesseerde	cesseerden	cesseerden	cesseerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal cesseren	zult/zal cesseren	zult/zal cesseren	zult cesseren	zal cesseren	zullen cesseren	zullen cesseren	zullen cesseren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou cesseren	zou cesseren	zou(dt) cesseren	zoudt cesseren	zou cesseren	zouden cesseren	zouden cesseren	zouden cesseren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gecesseerd	hebt gecesseerd	hebt/heeft gecesseerd	hebt gecesseerd	heeft gecesseerd	hebben gecesseerd	hebben gecesseerd	hebben gecesseerd
verleden (v.v.t.)	had gecesseerd	had gecesseerd	had gecesseerd	hadt gecesseerd	had gecesseerd	hadden gecesseerd	hadden gecesseerd	hadden gecesseerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gecesseerd hebben	zal/zult gecesseerd hebben	zult/zal gecesseerd hebben	zult gecesseerd hebben	zal gecesseerd hebben	zullen gecesseerd hebben	zullen gecesseerd hebben	zullen gecesseerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gecesseerd hebben	zou gecesseerd hebben	zou/zoudt gecesseerd hebben	zoudt gecesseerd hebben	zou gecesseerd hebben	zouden gecesseerd hebben	zouden gecesseerd hebben	zouden gecesseerd hebben