cesseren
- ces·se·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cesseren |
cesseerde |
gecesseerd |
zwak -d | volledig |
cesseren [2]
- onovergankelijk, (verouderd) ophouden, eindigen
- onovergankelijk, (verouderd) niet meer van kracht zijn; zijn geldigheid verliezen
- Het woord 'cesseren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.