centrifuge
  • cen·tri·fu·ge
  • In de betekenis van ‘centrifugaalmachine’ voor het eerst aangetroffen in 1865.[1]
  • Leenwoord uit Frans centrifuge ‘machine voor het ontromen van melk’, zelfstandig gebruik van het bijvoeglijke naamwoord centrifuge ‘centrifugaal’, ontlening aan Neolatijn centrifugus ‘middelpuntvliedend’, een neologisme gemunt door Isaac Newton (Principia, 1687) op basis van Latijn centrum ‘middelpunt’ en fugere ‘vluchten’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord centrifuge centrifuges
verkleinwoord

de centrifugev / m

  1. (techniek) toestel dat gebruikmakend van de middelpuntvliedende kracht, de mogelijkheid biedt om stoffen te scheiden, te zuiveren of te drogen
    • Melasse en kristallen worden in een centrifuge gescheiden. 
    • De centrifuge van mijn wasmachine is kapot. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]