canoniseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van canoniseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | canoniseren | te canoniseren | ||||||||
toekomend | zullen canoniseren | te zullen canoniseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecanoniseerd | te hebben gecanoniseerd | ||||||||
toekomend | gecanoniseerd zullen hebben | gecanoniseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
canoniserend | gecanoniseerd | ev. canoniseer |
mv. verouderd canoniseert |
canonisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | canoniseer | canoniseert | canoniseert | canoniseert | canoniseert | canoniseren | canoniseren | canoniseren | |||
verleden (o.v.t.) | canoniseerde | canoniseerde | canoniseerde | canoniseerde | canoniseerde | canoniseerden | canoniseerden | canoniseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal canoniseren | zult/zal canoniseren | zult/zal canoniseren | zult canoniseren | zal canoniseren | zullen canoniseren | zullen canoniseren | zullen canoniseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou canoniseren | zou canoniseren | zou(dt) canoniseren | zoudt canoniseren | zou canoniseren | zouden canoniseren | zouden canoniseren | zouden canoniseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecanoniseerd | hebt gecanoniseerd | hebt/heeft gecanoniseerd | hebt gecanoniseerd | heeft gecanoniseerd | hebben gecanoniseerd | hebben gecanoniseerd | hebben gecanoniseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecanoniseerd | had gecanoniseerd | had gecanoniseerd | hadt gecanoniseerd | had gecanoniseerd | hadden gecanoniseerd | hadden gecanoniseerd | hadden gecanoniseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecanoniseerd hebben | zal/zult gecanoniseerd hebben | zult/zal gecanoniseerd hebben | zult gecanoniseerd hebben | zal gecanoniseerd hebben | zullen gecanoniseerd hebben | zullen gecanoniseerd hebben | zullen gecanoniseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecanoniseerd hebben | zou gecanoniseerd hebben | zou/zoudt gecanoniseerd hebben | zoudt gecanoniseerd hebben | zou gecanoniseerd hebben | zouden gecanoniseerd hebben | zouden gecanoniseerd hebben | zouden gecanoniseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecanoniseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecanoniseerd | er is gecanoniseerd | |||||||||
verleden | er werd gecanoniseerd | er was gecanoniseerd | |||||||||
toekomend | er zal gecanoniseerd worden | er zal gecanoniseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecanoniseerd worden | er zou gecanoniseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecanoniseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecanoniseerd worden | gecanoniseerd te worden | ||||||||
toekomend | gecanoniseerd zullen worden | gecanoniseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecanoniseerd zijn | gecanoniseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecanoniseerd zullen zijn | gecanoniseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecanoniseerd | wordt gecanoniseerd | wordt gecanoniseerd | wordt gecanoniseerd | wordt gecanoniseerd | worden gecanoniseerd | worden gecanoniseerd | worden gecanoniseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecanoniseerd | werd gecanoniseerd | werd gecanoniseerd | werdt gecanoniseerd | werd gecanoniseerd | werden gecanoniseerd | werden gecanoniseerd | werden gecanoniseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecanoniseerd worden | zult gecanoniseerd worden | zult gecanoniseerd worden | zult gecanoniseerd worden | zal gecanoniseerd worden | zullen gecanoniseerd worden | zullen gecanoniseerd worden | zullen gecanoniseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecanoniseerd worden | zou gecanoniseerd worden | zou/zoudt gecanoniseerd worden | zoudt gecanoniseerd worden | zou gecanoniseerd worden | zouden gecanoniseerd worden | zouden gecanoniseerd worden | zouden gecanoniseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecanoniseerd | bent gecanoniseerd | bent/is gecanoniseerd | zijt gecanoniseerd | is gecanoniseerd | zijn gecanoniseerd | zijn gecanoniseerd | zijn gecanoniseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecanoniseerd | was gecanoniseerd | was gecanoniseerd | waart gecanoniseerd | was gecanoniseerd | waren gecanoniseerd | waren gecanoniseerd | waren gecanoniseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecanoniseerd zijn | zult gecanoniseerd zijn | zult gecanoniseerd zijn | zult gecanoniseerd zijn | zal gecanoniseerd zijn | zullen gecanoniseerd zijn | zullen gecanoniseerd zijn | zullen gecanoniseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecanoniseerd zijn | zou gecanoniseerd zijn | zou/zoudt gecanoniseerd zijn | zoudt gecanoniseerd zijn | zou gecanoniseerd zijn | zouden gecanoniseerd zijn | zouden gecanoniseerd zijn | zouden gecanoniseerd zijn |