calqueren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van calqueren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | calqueren | te calqueren | ||||||||
toekomend | zullen calqueren | te zullen calqueren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecalqueerd | te hebben gecalqueerd | ||||||||
toekomend | gecalqueerd zullen hebben | gecalqueerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
calquerend | gecalqueerd | ev. calqueer |
mv. verouderd calqueert |
calquere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | calqueer | calqueert | calqueert | calqueert | calqueert | calqueren | calqueren | calqueren | |||
verleden (o.v.t.) | calqueerde | calqueerde | calqueerde | calqueerde | calqueerde | calqueerden | calqueerden | calqueerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal calqueren | zult/zal calqueren | zult/zal calqueren | zult calqueren | zal calqueren | zullen calqueren | zullen calqueren | zullen calqueren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou calqueren | zou calqueren | zou(dt) calqueren | zoudt calqueren | zou calqueren | zouden calqueren | zouden calqueren | zouden calqueren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecalqueerd | hebt gecalqueerd | hebt/heeft gecalqueerd | hebt gecalqueerd | heeft gecalqueerd | hebben gecalqueerd | hebben gecalqueerd | hebben gecalqueerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecalqueerd | had gecalqueerd | had gecalqueerd | hadt gecalqueerd | had gecalqueerd | hadden gecalqueerd | hadden gecalqueerd | hadden gecalqueerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecalqueerd hebben | zal/zult gecalqueerd hebben | zult/zal gecalqueerd hebben | zult gecalqueerd hebben | zal gecalqueerd hebben | zullen gecalqueerd hebben | zullen gecalqueerd hebben | zullen gecalqueerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecalqueerd hebben | zou gecalqueerd hebben | zou/zoudt gecalqueerd hebben | zoudt gecalqueerd hebben | zou gecalqueerd hebben | zouden gecalqueerd hebben | zouden gecalqueerd hebben | zouden gecalqueerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecalqueerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecalqueerd | er is gecalqueerd | |||||||||
verleden | er werd gecalqueerd | er was gecalqueerd | |||||||||
toekomend | er zal gecalqueerd worden | er zal gecalqueerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecalqueerd worden | er zou gecalqueerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecalqueerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecalqueerd worden | gecalqueerd te worden | ||||||||
toekomend | gecalqueerd zullen worden | gecalqueerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecalqueerd zijn | gecalqueerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecalqueerd zullen zijn | gecalqueerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecalqueerd | wordt gecalqueerd | wordt gecalqueerd | wordt gecalqueerd | wordt gecalqueerd | worden gecalqueerd | worden gecalqueerd | worden gecalqueerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecalqueerd | werd gecalqueerd | werd gecalqueerd | werdt gecalqueerd | werd gecalqueerd | werden gecalqueerd | werden gecalqueerd | werden gecalqueerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecalqueerd worden | zult gecalqueerd worden | zult gecalqueerd worden | zult gecalqueerd worden | zal gecalqueerd worden | zullen gecalqueerd worden | zullen gecalqueerd worden | zullen gecalqueerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecalqueerd worden | zou gecalqueerd worden | zou/zoudt gecalqueerd worden | zoudt gecalqueerd worden | zou gecalqueerd worden | zouden gecalqueerd worden | zouden gecalqueerd worden | zouden gecalqueerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecalqueerd | bent gecalqueerd | bent/is gecalqueerd | zijt gecalqueerd | is gecalqueerd | zijn gecalqueerd | zijn gecalqueerd | zijn gecalqueerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecalqueerd | was gecalqueerd | was gecalqueerd | waart gecalqueerd | was gecalqueerd | waren gecalqueerd | waren gecalqueerd | waren gecalqueerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecalqueerd zijn | zult gecalqueerd zijn | zult gecalqueerd zijn | zult gecalqueerd zijn | zal gecalqueerd zijn | zullen gecalqueerd zijn | zullen gecalqueerd zijn | zullen gecalqueerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecalqueerd zijn | zou gecalqueerd zijn | zou/zoudt gecalqueerd zijn | zoudt gecalqueerd zijn | zou gecalqueerd zijn | zouden gecalqueerd zijn | zouden gecalqueerd zijn | zouden gecalqueerd zijn |