Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bul·bus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bulbus bulbi
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bulbusm

  1. (anatomie) bolvormig lichaamsdeel, plaatselijke bolling
     De bulbus is inderdaad wit; de waarneming is hoogstwaarschijnlijk gedaan aan een levend dier.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Anthoni van Leeuwenhoek (ed. L.C. Palm)
    “Alle de brieven. Deel 10: 1694-1695.” (1979), N.V. Swets & Zeitlinger, Lisse, ISBN 9026502850, p. 84 n. 91 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  


Latijn

Uitspraak
  • IPA: /ˈbul.bus/
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

bulbus m

  1. (plantkunde) knolplant, bolbloem
  2. (groente) ui
Verbuiging