buitmaken
- buit·ma·ken
- samenstelling van buit en maken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
buitmaken |
maakte buit |
buitgemaakt |
zwak -t | volledig |
buitmaken
- overgankelijk met geweld in beslag nemen
- De piraten hadden een Iraans schip buitgemaakt.
- ▸ De affaire lijkt over te waaien, totdat duidelijk wordt dat bij de kraak ook de namen en privéadressen van enkele topambtenaren werden buitgemaakt, die daarna onder medeverantwoordelijkheid van Duyvendak werden gepubliceerd in het Amsterdamse krakersblad Bluf!, vergezeld van de oproep om ‘hun rust te verstoren’.[1]
- Het woord buitmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buitmaken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron “Chronique scandaleuse” (19/08/2011), HP de Tijd
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be