bovenhouden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bovenhouden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bovenhouden | boven te houden | ||||||
toekomend | zullen bovenhouden boven zullen houden |
te zullen bovenhouden boven te zullen houden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bovengehouden | te hebben bovengehouden | ||||||
toekomend | bovengehouden zullen hebben | bovengehouden te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bovenhoudend | bovengehouden | ev. hou boven/ houd boven |
mv. verouderd houdt boven |
houde boven (bijzin) bovenhoude | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | hou boven/ houd boven | houdt boven | houdt boven | houdt boven | houdt boven | houden boven | houden boven | houden boven | |
verleden (o.v.t.) | hield boven | hield boven | hield boven | hield boven | hield boven | hielden boven | hielden boven | hielden boven | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bovenhouden | zult/zal bovenhouden | zult/zal bovenhouden | zult bovenhouden | zal bovenhouden | zullen bovenhouden | zullen bovenhouden | zullen bovenhouden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bovenhouden | zou bovenhouden | zou(dt) bovenhouden | zoudt bovenhouden | zou bovenhouden | zouden bovenhouden | zouden bovenhouden | zouden bovenhouden | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bovenhou/ bovenhoud | bovenhoudt | bovenhoudt | bovenhoudt | bovenhoudt | bovenhouden | bovenhouden | bovenhouden | |
verleden (o.v.t.) | bovenhield | bovenhield | bovenhield | bovenhield | bovenhield | bovenhielden | bovenhielden | bovenhielden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bovenhouden boven zal houden |
zult/zal bovenhouden boven zult/zal houden |
zult/zal bovenhouden boven zult/zal houden |
zult bovenhouden boven zult houden |
zal bovenhouden boven zal houden |
zullen bovenhouden boven zullen houden |
zullen bovenhouden boven zullen houden |
zullen bovenhouden boven zullen houden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bovenhouden boven zou houden |
zou bovenhouden boven zou houden |
zou(dt) bovenhouden boven zou(dt) houden |
zoudt bovenhouden boven zoudt houden |
zou bovenhouden boven zou houden |
zouden bovenhouden boven zouden houden |
zouden bovenhouden boven zouden houden |
zouden bovenhouden boven zouden houden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bovengehouden | hebt bovengehouden | hebt/heeft bovengehouden | hebt bovengehouden | heeft bovengehouden | hebben bovengehouden | hebben bovengehouden | hebben bovengehouden | |
verleden (v.v.t.) | had bovengehouden | had bovengehouden | had bovengehouden | hadt bovengehouden | had bovengehouden | hadden bovengehouden | hadden bovengehouden | hadden bovengehouden | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal bovengehouden hebben | zal/zult bovengehouden hebben | zult/zal bovengehouden hebben | zult bovengehouden hebben | zal bovengehouden hebben | zullen bovengehouden hebben | zullen bovengehouden hebben | zullen bovengehouden hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bovengehouden hebben | zou bovengehouden hebben | zou/zoudt bovengehouden hebben | zoudt bovengehouden hebben | zou bovengehouden hebben | zouden bovengehouden hebben | zouden bovengehouden hebben | zouden bovengehouden hebben |