Nederlands

 
röntgenfoto van de borstkas
Uitspraak
Woordafbreking
  • borst·kas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord borstkas borstkassen
verkleinwoord borstkasje borstkasjes

Zelfstandig naamwoord

de borstkasv / m

  1. (anatomie) geraamte van de borst die de borstholte begrenst
     Hij had het gevoel of er een olifant op zijn borstkas zat.[1]
Synoniemen
Opmerkingen
  • Omdat de betekenissen van kas en kast elkaar lange tijd overlapten, komt de vorm 'borstkast' soms voor, maar dit is nooit de gangbare vorm geweest. Het omgekeerde is het geval bij 'ribbenkast', waar de nevenvorm 'ribbenkas' wel voorkomt, maar nooit gangbaar was.
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be