boomrijk
- boom·rijk
- samenstelling van boom zn en rijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | boomrijk | boomrijker | boomrijkst |
verbogen | boomrijke | boomrijkere | boomrijkste |
partitief | boomrijks | boomrijkers | - |
boomrijk
- rijk aan bomen en bossen, dicht met bomen beplant
- De aanhef van de bundel neemt je mee in een van de vele meanders van de Schelde, met zijn typisch boomrijk landschap, zijn watergronden, het trompen van de boten, het water dat de landschappen scheidt en onbereikbaar maakt, de waterkant, de geur van teer en slijk, de fauna en de flora in de dagen van mist en isolatie. [1]
- een boomrijk gebied
- een boomrijk landschap
1. rijk aan boomen en bosschen, dicht met bomen beplant
- Het woord boomrijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.