Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bos·rijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bosrijk bosrijker bosrijkst
verbogen bosrijke bosrijkere bosrijkste
partitief bosrijks bosrijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

bosrijk [1]

  1. gekenmerkt door een verhoudingsgewijs groot aantal bossen; rijk aan bos
    • De Veluwe is een bosrijke omgeving. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen