boompieper
- Geluid: boompieper (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbompipər / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈbom.pi.pər/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈbom.pi.pər/
- boom·pie·per
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boompieper | boompiepers |
verkleinwoord | boompiepertje | boompiepertjes |
de boompieper m
- (zangvogels) insectenetende zangvogel Anthus trivialis die inheems is vrijwel geheel Europa
- De boompieper houdt meer van open bos en heidevelden. [2]
- Siberische boompieper
- duinpieper, graspieper, waterpieper, oeverpieper, witte kwikstaart, rouwkwikstaart, grote gele kwikstaart, gele kwikstaart, Berthelots pieper
1. een vogelsoort die inheems is vrijwel geheel europa
- Het woord boompieper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] boompieper in het Nederlands Soortenregister N
- [1] boompieper op Wikidata