Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·kle·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boomklever boomklevers
verkleinwoord boomklevertje boomklevertjes

Zelfstandig naamwoord

de boomkleverm

  1. (zangvogels) bepaald soort vogeltje, Sitta europaea  , met een blauwe rugzijde en een oranjegele buikzijde dat bij het zoeken naar voedsel in de schorsspleten in de boomstam op en neer kan klimmen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen