boekhouden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van boekhouden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | boekhouden | boek te houden | ||||||
toekomend | zullen boekhouden boek zullen houden |
te zullen boekhouden boek te zullen houden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben boekgehouden | te hebben boekgehouden | ||||||
toekomend | boekgehouden zullen hebben | boekgehouden te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
boekhoudend | boekgehouden | ev. hou boek/ houd boek |
mv. verouderd houdt boek |
houde boek (bijzin) boekhoude | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | hou boek/ houd boek | houdt boek | houdt boek | houdt boek | houdt boek | houden boek | houden boek | houden boek | |
verleden (o.v.t.) | hield boek | hield boek | hield boek | hield boek | hield boek | hielden boek | hielden boek | hielden boek | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal boekhouden | zult/zal boekhouden | zult/zal boekhouden | zult boekhouden | zal boekhouden | zullen boekhouden | zullen boekhouden | zullen boekhouden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou boekhouden | zou boekhouden | zou(dt) boekhouden | zoudt boekhouden | zou boekhouden | zouden boekhouden | zouden boekhouden | zouden boekhouden | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | boekhou/ boekhoud | boekhoudt | boekhoudt | boekhoudt | boekhoudt | boekhouden | boekhouden | boekhouden | |
verleden (o.v.t.) | boekhield | boekhield | boekhield | boekhield | boekhield | boekhielden | boekhielden | boekhielden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal boekhouden boek zal houden |
zult/zal boekhouden boek zult/zal houden |
zult/zal boekhouden boek zult/zal houden |
zult boekhouden boek zult houden |
zal boekhouden boek zal houden |
zullen boekhouden boek zullen houden |
zullen boekhouden boek zullen houden |
zullen boekhouden boek zullen houden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou boekhouden boek zou houden |
zou boekhouden boek zou houden |
zou(dt) boekhouden boek zou(dt) houden |
zoudt boekhouden boek zoudt houden |
zou boekhouden boek zou houden |
zouden boekhouden boek zouden houden |
zouden boekhouden boek zouden houden |
zouden boekhouden boek zouden houden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb boekgehouden | hebt boekgehouden | hebt/heeft boekgehouden | hebt boekgehouden | heeft boekgehouden | hebben boekgehouden | hebben boekgehouden | hebben boekgehouden | |
verleden (v.v.t.) | had boekgehouden | had boekgehouden | had boekgehouden | hadt boekgehouden | had boekgehouden | hadden boekgehouden | hadden boekgehouden | hadden boekgehouden | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal boekgehouden hebben | zal/zult boekgehouden hebben | zult/zal boekgehouden hebben | zult boekgehouden hebben | zal boekgehouden hebben | zullen boekgehouden hebben | zullen boekgehouden hebben | zullen boekgehouden hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou boekgehouden hebben | zou boekgehouden hebben | zou/zoudt boekgehouden hebben | zoudt boekgehouden hebben | zou boekgehouden hebben | zouden boekgehouden hebben | zouden boekgehouden hebben | zouden boekgehouden hebben |