blootliggen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van blootliggen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		blootliggen			bloot te liggen
	toekomend		zullen blootliggen bloot zullen liggen			te zullen blootliggen bloot te zullen liggen
voltooid	tegenwoordig		hebben blootgelegen			te hebben blootgelegen
	toekomend		blootgelegen zullen hebben			blootgelegen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	blootliggend		blootgelegen			ev. lig bloot	mv. verouderd ligt bloot	ligge bloot (bijzin) blootligge
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	lig bloot	ligt bloot	ligt bloot	ligt bloot	ligt bloot	liggen bloot	liggen bloot	liggen bloot
verleden (o.v.t.)	lag bloot	lag bloot	lag bloot	laagt bloot	lag bloot	lagen bloot	lagen bloot	lagen bloot
toekomend (o.t.t.t.)	zal blootliggen	zult/zal blootliggen	zult/zal blootliggen	zult blootliggen	zal blootliggen	zullen blootliggen	zullen blootliggen	zullen blootliggen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou blootliggen	zou blootliggen	zou(dt) blootliggen	zoudt blootliggen	zou blootliggen	zouden blootliggen	zouden blootliggen	zouden blootliggen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	blootlig	blootligt	blootligt	blootligt	blootligt	blootliggen	blootliggen	blootliggen
verleden (o.v.t.)	blootlag	blootlag	blootlag	blootlaagt	blootlag	blootlagen	blootlagen	blootlagen
toekomend (o.t.t.t.)	zal blootliggen bloot zal liggen	zult/zal blootliggen bloot zult/zal liggen	zult/zal blootliggen bloot zult/zal liggen	zult blootliggen bloot zult liggen	zal blootliggen bloot zal liggen	zullen blootliggen bloot zullen liggen	zullen blootliggen bloot zullen liggen	zullen blootliggen bloot zullen liggen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou blootliggen bloot zou liggen	zou blootliggen bloot zou liggen	zou(dt) blootliggen bloot zou(dt) liggen	zoudt blootliggen bloot zoudt liggen	zou blootliggen bloot zou liggen	zouden blootliggen bloot zouden liggen	zouden blootliggen bloot zouden liggen	zouden blootliggen bloot zouden liggen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb blootgelegen	hebt blootgelegen	hebt/heeft blootgelegen	hebt blootgelegen	heeft blootgelegen	hebben blootgelegen	hebben blootgelegen	hebben blootgelegen
verleden (v.v.t.)	had blootgelegen	had blootgelegen	had blootgelegen	hadt blootgelegen	had blootgelegen	hadden blootgelegen	hadden blootgelegen	hadden blootgelegen
toekomend (v.t.t.t.)	zal blootgelegen hebben	zal/zult blootgelegen hebben	zult/zal blootgelegen hebben	zult blootgelegen hebben	zal blootgelegen hebben	zullen blootgelegen hebben	zullen blootgelegen hebben	zullen blootgelegen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou blootgelegen hebben	zou blootgelegen hebben	zou/zoudt blootgelegen hebben	zoudt blootgelegen hebben	zou blootgelegen hebben	zouden blootgelegen hebben	zouden blootgelegen hebben	zouden blootgelegen hebben