• bla·sé
  • van Frans blasé, in de betekenis van ‘verveeld’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1838 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen blasé blaséër blasést
verbogen blaséë blaséëre blaséste
partitief blasés blaséërs -

blasé

  1. verveeld door te veel plezierigheden
    • Het blasé gepraat van de verwende rijke jongeman spak boekdelen. 
     De blaséë houding resulteert in blasé gedrag: je ziet wat er gebeurt en loopt door, je bemoeit je er niet mee.[2]
     Evelien knikte even blasé als gedwee.[3]
     Giphart noemt Tox niet ten onrechte een Vlaamse pendant van het Bratpack-gevoel: ‘mooie sterke rijke kindervolwassenen die voortdobberen in blaséë verveling en cynische levensmoeheid’.[4]
88 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[5]
  1. "blasé" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2.   Weblink bron
    Richard Sennett (vert. Maarten van der Werf)
    “Stadsleven: Een visie op de metropool van de toekomst” (2018), Meulenhoff Boekerij  , ISBN 9789402311709, hfst. IV
  3. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  4.   Weblink bron Wie moet nu eigenlijk jaloers zijn op wie? : Het nieuwe Vlaamse proza in: Mekka. Jaarboek voor lezers., jrg. 5 (1996), Nijgh & Van Ditmar / Dedalus, Amsterdam / Antwerpen, ISBN 90 388 4914 1, p. 71
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be