bisam
- bi·sam
- [1] via Duits Bisam "bisam, middeleeuws Latijn bisamum "aantrekkelijke geur, plant die aantrekkelijk ruikt", Latijn balsamum, Oudgrieks βάλσαμον (bálsamon) "balsem" uit het Semitisch, cognaat met Hebreeuws בֹּשֶׂם (bósem) "parfum" [1][2]
- [2] verkorting van bisambont
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bisam | - |
verkleinwoord | - | - |
het bisam o
- vocht met een sterke geur dat sommige dieren uit een klier onder hun staartwortel uitscheiden
- In de 16de eeuw waste men zich niet meer, maar men overtroefde de lichaamsgeuren met nóg sterkere parfums zoals muskus, amber en bisam. [3]
- (kleding) zachtharig vel van de bisamrat
- Een jasje van mollenvellen met een kraag van bisam, dat hij voor haar kocht, was het uiterste tot waar zij ging. [4]
- [1] muskus
- Het woord 'bisam' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bisam" herkend door:
26 % | van de Nederlanders; |
7 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ bisam op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Peters, H."Boeiende tentoonstelling in Dordrecht. Mooi zijn door de eeuwen heen." in: De Telegraaf jrg. 92 nr. 30304 (5 juni 1985); p. 11 fotobijschrift kol. 3; geraadpleegd 2017-05-25
- ↑ Hanssen, L.Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940. (2001) Balans, Amsterdam; ISBN 90 5018 528 2; p. 135; geraadpleegd 2017-05-25
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
bisam