2. zachtharig vel van de bisamrat
  • bi·sam
enkelvoud meervoud
naamwoord bisam -
verkleinwoord - -

het bisamo

  1. vocht met een sterke geur dat sommige dieren uit een klier onder hun staartwortel uitscheiden
    • In de 16de eeuw waste men zich niet meer, maar men overtroefde de lichaamsgeuren met nóg sterkere parfums zoals muskus, amber en bisam. [3]
  2. (kleding) zachtharig vel van de bisamrat
    • Een jasje van mollenvellen met een kraag van bisam, dat hij voor haar kocht, was het uiterste tot waar zij ging. [4]
26 % van de Nederlanders;
7 % van de Vlamingen.[5]


bisam

  1. (knaagdieren) muskusrat