balsem
- bal·sem
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | balsem | balsems |
verkleinwoord | balsempje | balsempjes |
de balsem m
- een verzamelnaam voor dun- en dikvloeibare plantaardige producten met doorgaans een sterke karakteristieke geur, die harsen en etherische oliën, veelal van de balsemboom bevatten
- anijsbalsem, canadabalsem, levensbalsem, mekkabalsem, parabalsem, perubalsem, spijkerbalsem, tijgerbalsem, tolubalsem
- balsemappel, balsemboom, balsemen, balsemgeur, balsemkruid, balsemlucht, balsempeer, balsemwormkruid, balsemzilverspar
vervoeging van |
---|
balsemen |
balsem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van balsemen
- Ik balsem.
- gebiedende wijs van balsemen
- Balsem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van balsemen
- Balsem je?
- Het woord balsem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "balsem" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "balsem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ balsem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be